Hoofddoek versus neutraliteitsbeleid?

Neutraliteitsbeleid

Op 14 maart 2018 heeft verzoekster, moslima en hoofddoek dragend, S.C.R.L. een spontane sollicitatie gestuurd voor een onbetaalde stage van zes weken in het kader van haar beroepsopleiding bedrijfsautomatisering. Op 22 maart 2018 heeft verzoekster een gesprek gehad bij S.C.R.L., waarbij haar werd meegedeeld dat zij positief stonden tegenover haar sollicitatie en aan verzoekster werd gevraagd of zij bereid was zich te houden aan de neutraliteitsregel die binnen S.C.R.L. gold. Deze neutraliteitsregel is opgenomen in artikel 46 van het arbeidsreglement van S.C.R.L en bepaalt dat de werknemers zich ertoe verbinden het strikte neutraliteitsbeleid dat binnen de organisatie geldt, na te leven en er dan ook voor zullen zorgen dat hun geloof, levensbeschouwing of politieke overtuiging, van welke aard dan ook, op geen enkele wijze in woorden, kleding of anderszins tot uiting wordt gebracht.

Verzoekster heeft S.C.R.L. laten weten dat zij haar hoofddoek niet zou afnemen en de neutraliteitsregel dus niet kon accepteren. Verzoekster heeft voorgesteld om een ander type hoofdbedekking te dragen. S.C.R.L. heeft daarop geantwoord dat haar geen stage kon worden aangeboden omdat in haar kantoren geen enkel hoofddeksel was toegestaan, of het nu ging om een pet, een muts of een hoofddoek.

Verzoekster is naar de rechter gestapt. Zij meent dat in strijd met de algemene antidiscriminatiewet geen stageovereenkomst is gesloten waardoor een direct en indirect onderscheidt op basis van religie wordt gemaakt door S.C.R.L. S.C.R.L. is van mening dat haar arbeidsreglement geen directe discriminatie oplevert omdat alle werknemers van de organisatie op dezelfde wijze worden behandeld. Er wordt op algemene en niet-gedifferentieerde wijze onder meer een neutraliteit van kleding opgelegd.

De nationale rechter had twijfels en heeft daarom een aantal prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie.

Hoe oordeelde de rechter?

Het Europese Hof van Justitie komt tot de conclusie dat S.C.R.L. geen direct onderscheid maakt op grond van geweten of godsdienst door verbod van kleding welke religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen uiten.

Als een particuliere onderneming een interne (neutraliteits)regel instelt voor alle uitlatingen van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen levert dit geen directe discriminatie op. Vereist is wel dat alle werknemers van de onderneming op dezelfde wijze worden behandeld.

Als de interne neutraliteitsregel op een algemene en niet-gedifferentieerde wijze wordt toegepast, dan creëert zij geen verschil in behandeling op grond van een criterium dat onlosmakelijk met godsdienst of overtuiging verbonden is. Aan deze criteria voldoet S.C.R.L. Zij heeft de interne neutraliteitsregel opgesteld voor alle uitlatingen en alle hoofddeksels, zowel voor hoofddoeken als voor een pet en voor een muts. Ook wordt de interne neutraliteitsregel tegenover iedereen gehandhaafd. Verzoekster is niet anders behandeld dan een andere werknemer die zijn godsdienst of religieuze overtuiging tot uitdrukking zou hebben gebracht.

Ook heeft het voeren van een neutraliteitsbeleid een legitiem doel. De wens van een werkgever om ten aanzien van klanten blijk te geven van neutraliteit, houdt verband met de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest). De interne neutraliteitsregel mag dus ook worden gehandhaafd tegenover stagiairs, zo blijkt uit deze uitspraak van het Europese Hof van Justitie.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 13 oktober 2022

Meer weten?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Door onze nieuwsbrief blijft u op de hoogte van alle ontwikkelingen rondom ons kantoor